Knollen van Schoonlo

Elke keer als ik aan Peter van der Velde denk, schieten mij spontaan drie dingen te binnen: zijn hilarische verhaal ‘Braand’, en de gedichten ‘Winter op de Paaizermao’ en ‘Knollen van Schoonloo’. Over dat laatste gedicht gaat het hier.

 

Rondeel

 

Niks smaokt er beter naor mien zin

As knollen van Schoonlo

Ja, waor ik op de wereld bin

Niks smaokt er beter naor mien zin

En wat ik ok van ’t eten vin

In Brest of in Bordeaux

Niks smaokt er beter naor mien zin

As knollen van Schoonlo

 

Zelf noemde Peter van der Velde het gedichtje simpelweg ‘Rondeel’. Wellicht omdat hij de vorm in dit geval belangrijker vond dan de inhoud. Peter was een dichter die veel plezier beleefde aan het ambachtelijk werken met taal en het toepassen van de strikte regels van oude versvormen. Het rondeel is zo’n versvorm. Het stamt uit de middeleeuwen en was vooral in zwang bij leden van rederijkerskamers.

Het rondeel heeft 8 regels en het belangrijkste kenmerk is de herhaling. Regel 1, 4 en 7 moeten hetzelfde zijn, evenals regel 2 en 8. Het rijmschema is A,B,A,A,A,B,A,B. En met elkaar moet het dan ook nog een logisch leesbaar geheel vormen.

Als we dit gedicht toetsen aan die maatstaven is het prima gelukt.

Maar wat mij betreft is er meer aan de hand. Want de titel mag dan ‘Rondeel’ zijn, bij mij is het door de jaren heen in mijn geheugen blijven hangen als ‘Knollen van Schoonlo’.

Waarom?

Misschien omdat het zo pregnant klinkt, een tikkeltje drammerig en ook een beetje belachelijk. Je kunt de duurste gerechten op een rijtje zetten, maar ik wil knollen van Schoonlo. Geen kaviaar of entrecote? Nee, knollen van Schoonlo!

Zou het? Van knollen kun je knap winderig worden.

Nee, Peter van der Velde, die de boel graag wat op de hak nam, zal hiermee vast geen culinaire tip hebben willen geven. Eerder een beetje de gek steken met de inhoudsloosheid van het rederijkersgerijmel gecombineerd met wat ‘bekketrekken’ over een liedje dat vroeger op Drentse bruiloften veel werd gezongen als de avond was gevorderd en de glazen al verschillende keren waren bijgevuld. De beginregels van die meezinger luidden: ‘Achter op Schoonloo is het knollegruun bevreuren. Falderalderiere, falderalderare’. (op de wijs van ‘Alle eendjes zwemmen in het water’)

Hans Heyting, collega-dichter en generatiegenoot van Peter van der Velde, gebruikte hetzelfde liedje ook in dwaas gedicht: Daor achter dat glas slap/dat wichtien, dat snaore!/’k Zie liever een glas/met een bel olde klaore!/Ein prosit, ein prosit/waorom zul ik treuren!/En achter op Scheloo/is ’t knollegruun bevreuren.   

Beide dichters zullen het liedje wel eens tot vervelens toe hebben moeten mee blèren. Reden genoeg om er, ieder op de eigen manier, de draak mee te steken. De versie van Peter van der Velde is bij mij vooral blijven hangen. Elke keer als ik over Schoonlo rij, komen de regels spontaan naar boven.   

 

Jan Veenstra